Applicatierationalisatie

Door in de FORA gebruik te maken van de view 'Bedrijfsfunctiemodel met referentiecomponenten' wordt inzichtelijk welke (ict) systemen ondersteunend zijn aan welke bedrijfsfuncties. Door hierop de applicaties van uw eigen onderwijsorganisatie in te vullen wordt inzichtelijk waar overlap of gebrek aan ondersteunende systemen is.

Doel

Inzicht in processen,activiteiten en typen van systemen van de onderwijsorganisatie zodat rationeel bekeken kan worden of en hoe een activiteit ondersteund wordt met een systeem, of er dubbelingen in de systemen zijn. Hiermee ontstaat regie op applicaties.

Betrokkenen/rollen

gebruik door: ict-coördinatoren, informatiemanagers, beleidsadviseurs

dialoog met: bestuurders, financieel verantwoordelijken, schoolleiders

Toelichting

De FORA biedt inzicht in wat de bedrijfsfuncties zijn van een po en vo school. Het hoofdbedrijfsfunctiemodel beschrijft op hoofdlijnen wat een onderwijsorganisatie doet. Verdieping daarvan vindt plaats in het bedrijfsfunctiemodel dat in meer detail weergeeft op welke manier een invulling gegeven wordt aan het 'wat'. Hiermee is het mogelijk om ‘referentiecomponenten’ toe te voegen. Referentiecomponenten zijn typen systemen - zoals een LAS, een Toetssysteem, of een ELO - met bijbehorende functionaliteiten ('applicatiefuncties').

Aanleiding

Noodzakelijkheid, al dan niet gekoppeld aan ‘les op afstand’, om inzicht krijgen in het applicatielandschap van een onderwijsorganisatie gekoppeld aan de bedrijfsfuncties. En daaraan gekoppeld de inzet van schaarse middelen, zoals capaciteit, deskundigheid en financiën.

Scenariostappen in het proces

Stap 1
Gebruik de view ‘hoofdbedrijfsfunctiemodel’ om inzicht bij alle betrokkenen in de eigen onderwijsorganisatie te delen m.b.t. wat de school doet.
Stap 2
Gebruik de view ‘bedrijfsfunctiemodel’ om dat meer in detail met elkaar te bespreken.
Stap 3
Gebruik de view ‘bedrijfsfunctiemodel met referentiecomponenten’ om te inventariseren welke applicaties voor welke activiteiten gebruikt worden, welke activiteiten door meer dan 1 applicatie worden ondersteund en of dat overlappend is, welke activiteiten door geen applicatie worden ondersteund.
Stap 4
Gebruik de inventarisatie uit stap 3 om regie te gaan voeren, danwel keuzes te maken om dubbelingen uit te faseren en niet ondersteunde activiteiten eventueel wel van een ondersteunende applicatie te voorzien.

Uitkomst

Een opgeruimd applicatielandschap met een rationale erachter.

Zie ook